René Diekstra staat stil bij de tragiek van de dood van Peter R. de Vries | column
Rond middernacht, 27 september 1971, verloor mijn zwager en tevens beste vriend vlak vóór de Schipholtunnel de macht over het stuur, botste op hoge snelheid tegen de zijkant en werd geruime tijd later zwaargewond in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam opgenomen. Daar heeft hij zeven dagen in coma gelegen totdat gezien de volstrekte uitzichtloosheid van zijn situatie besloten werd de behandeling te staken.
Zeven dagen en nachten waarin we in wisselende samenstelling hem bijna continu vanachter glas gezelschap hebben gehouden en gehoopt, gesmeekt, en gebeden dat hij uit wat uiterlijk leek op een diepe slaap – zijn gezicht was ongeschonden - uiteindelijk toch zou ontwaken. Misschien wel dankzij, we wisten van ellende vaak niets anders te doen, onze eenzijdige gesprekken tegen en oproepen aan hem.
De herinneringen aan die gebeurtenis en vooral aan de gruwelijke golfslag van wanhoop, hoop en weer wanhoop, hebben mijn vrouw en mij sinds de moord op Peter R. de Vries weer regelmatig beziggehouden. Alsof onze psyches op zoek waren naar zowel overeenkomsten als verschillen tussen beide drama’s. Als Peters dierbaren op overeenkomstige manier in de wachtkamer van de uitzichtloosheid hebben verkeerd zoals wij indertijd en ik vermoed het, dan moeten ze ondanks alle steunbetuigingen ontroostbaar zijn. In sommige opzichten zelfs meer dan wij indertijd.
Van de beroemde Russische schrijver Leo Tolstoj is in zijn boek ’Anna Karenina’, de uitspraak ,,alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op z’n eigen manier’’. De dood die ons trof was een ongeluk, domme pech. Niemand heeft die gewild en niemand heeft daar schuld aan.
Maar Peters dood is opzettelijk. Anderen hebben die gewild, gepland en uitgevoerd. Bij ons was er geen reden voor boosheid of woede jegens anderen. Voor Peters familie is er naast verdriet en ontreddering alle reden voor zulke gevoelens. Alleen, wat moet je met je boosheid, je woede? Bij verdriet of angst kun je je nog tot vertrouwde anderen wenden, een zekere mate van troost bij hen zoeken en mogelijk vinden. Maar waar moet je heen met je woede op degenen die volslagen gevoelloos het doden van je dierbare als een goed betaalde klus hebben aangenomen en uitgevoerd?
En dan is er nog die andere knellende constatering. Peter is een held in de ware zin van het woord. Iemand die de strijd tegen het kwaad en zijn handlangers tot zijn levensopdracht maakte in het besef en de wetenschap dat het kwaad zich ook tegen hem persoonlijk zou kunnen keren. Dat risico heeft hem er niet van weerhouden de strijd op een onverschrokken en nagenoeg compromisloze manier aan te blijven gaan.
Maar daarin schuilt ook de tragiek van de ware held. Voor hemzelf maar vooral ook voor zijn dierbaren. Hij moet die onverschrokkenheid soms met de dood bekopen. Of, om het in de snijdend pijnlijke woorden van een van de grootste Amerikaanse schrijvers van de vorige eeuw, F. Scott Fitzgerald, te zeggen: „Wijs mij een held en ik schrijf u een treurspel.”
(Reageren? diekstra.rene@gmail.com)