Die synthesizer, die drumklap, die brul... ’Who’s next’ (1971) was bepalend voor de ontwikkeling van rockmuziek | Classic album
Een nerveus patroontje uit een synthesizer. Snel. Kronkelend. Gorgelend bijna. Dan, na 33 seconden, klinkt een monumentale pianoaanslag, gevolgd door drums. Het is ’Baba O’Riley’, de verpletterende opening van het album ’Who’s next’, en het jaar is 1971.
Zelden begon rock zo imposant, zo intrigerend. Dat wordt geëvenaard en misschien wel overtroffen door het slotstuk: ’Won’t get fooled again’. Weer zo’n aanzwellend intro van een synthesizer, gekoppeld aan een orgel. Onheilspellend. Pulserend. Na 30 seconden openen gitaar en drums het bal. Om zes minuten later te zwijgen voor dat hallucinerende synthesizerriedeltje. Dat wordt doorbroken door machtige klappen van drummer Keith Moon, waarna Roger Daltrey zijn stembanden teistert met een uitzinnige ’Yeah’, die menigeen ooit mee zal hebben gebruld. ’Who’s next’ is het vijfde studioalbum van de oer-Engelse band The Who, tussen de ook imposante rockopera’s ’Tommy’ en ’Quadrophenia’ in. Het album is bepalend geweest voor de ontwikkeling van rock. Door de enorme energie, door het innovatieve gebruik van synthesizers. Britse punkbands als The Clash, The Jam en Sex Pistols spiegelden zich aan The Who, net zoals de Britpop - met Oasis voorop - schatplichtig is aan dat viertal, waarvan gitarist Pete Townshend het creatieve genie was.
’Behind blue eyes’ is het derde pronkstuk. ’Nobody knows what it’s like to be the bad man, to be the sad man, behind blue eyes’. De rest van het album is niet meer dan degelijk. Maar dat is een detail.